woensdag 17 april 1996

Voorlichtingsbijeenkomsten over de nieuwe bijstandswet.


In de afgelopen maanden hield het comité Amsterdam Tegen Verarming voorlichtings­bij­eenkomsten over de nieuwe bij­standswet in verschillende buurten. Ik ben bij drie van die bijeenkomsten geweest. De opkomst was wat wissel­end, zo waren er in Osdorp ongeveer 40 mensen, in andere buurten was de opkomst minder.

Wat mij vooral opviel was, dat sommige cliënten erg geëmotioneerd waren. Sommigen waren kwaad, omdat ze onredelijk door een ambtenaar van de sociale dienst behan­deld werden, of omdat ze het initiatief namen om een eigen bedrijfje te begin­nen en vervolgens geconfronteerd worden met zinloze bureau­cra­tische procedu­res en regels, die ieder initi­atief dood slaan. Bij andere cliënten overheerste de angst. Sommige cliënten zijn bang, omdat ze niet weten, wat er met hun uitkering gaat gebeu­ren. Gaat mijn uitkering omlaag, of blijf ik hetzelfde houden? Hoewel cliënten vaak niet bekend zijn met de nieuwe regels, begrijpt men wel, dat men steeds afhankelij­ker wordt van de goede wil van de behandelend ambte­naar. Bijstand is steeds minder een recht en steeds meer een gunst.

Daar komen alle verhalen in de pers over frauderende uitke­ringsgerechtig­den dan nog bij, waarbij soms de indruk wordt gewekt, dat de meeste bijstandsgerechtigden eigenlijk maar fraudeurs zijn, die er met de pet naar gooien. Bestuur­ders reageren op die verhalen soms met de formule­ring van een nieuw flinks be­leid; er komen meer sociale rechercheurs, de socia­le dienst krijgt een poortwach­tersfunc­tie waarbij de ambtenaren om nog meer papieren moeten vragen. En er worden meer straf­kortingen uitgedeeld. (Het aantal strafkortingen verdubbeld momenteel ie­der jaar).

Het is steeds meer een beleid, waarbij de uitkeringsgerechtig­de de schuld krijgt van het feit, dat hij/zij afhankelijk is van een uitkering. Dan had je maar zus of zo moeten doen, voor mensen die willen, is er wel werk, etc. Een oudere mevrouw zei, dat ze het niet kon opbrengen om naar de sociale dienst te gaan. Ze had een nieuwe bril aange­schaft, en had daarvoor eigenlijk recht op bijzondere bij­stand, maar ze had het niet aangevraagd. "ik heb de laatste tijd veel meegemaakt, en ik kan het nu niet meer opbrengen naar de sociale dienst te gaan. De behandeling van de ambtena­ren, de formulie­ren die je moet invullen, de lange wachttij­den, de emoties die met het aanvra­gen van zo'n uitkering gepaard gaan, ik doe het niet".

Wanneer je politici vraagt, waarom ze dat nieuw flinkse beleid zo formuleren is het antwoord vaak, dat men de solidariteit tussen de werkenden en de uitkeringsgerechtigden in stand wil houden. Het moet de werkenden duidelijk zijn, dat alleen mensen die het "echt" nodig hebben een uitkering krijgen. Dan willen de werkenden nog wel premies betalen. Dit is een onzin­nige redenering, omdat de solidariteit van werkenden met en het begrip voor uitkeringsgerechtigden veel groter is dan politici ons willen doen geloven. Dat blijkt telkens weer uit allerlei enquêtes. Bovendien heeft die medaille een keerzijde: uitkeringsgerechtigden voelen zich daardoor onder druk gezet, zonder dat ze instrumenten krijgen aangereikt om iets aan hun situatie te veranderen, en sommigen worden bang. "Mijn uitke­ring is geen zekerheid maar een gunst. Ik moet zo weinig mogelijk met die sociale dienst te maken hebben, want ze kunnen je maken en breken".

Dit plaatst het niet gebruik van de bijzondere bij­stand in een ander daglicht. Meestal zeggen politici, dat de mensen er geen gebruik van maken, omdat het schort aan een goede voorlichting, en dat ze die zullen verbe­teren. Nu is er met die voorlichting inderdaad het nodige mis, veel cliënten bleken op de voorlichtingsbijeenkomsten niet op de hoogte van de nieuwe regels, de sociale dienst heeft te weinig voorlich­ting gegeven. Maar de bijeenkomsten maken duidelijk, dat er ook andere redenen zijn voor het niet ge­bruiken van de bijzon­dere bijstand. Veel cliënten voelen zich onzeker door de verhalen over strengere controles, de behande­ling van de ambtenaren en de steeds grotere betekenis van de individuele beoordeling. Zij gaan maar liever niet naar de sociale dienst als het niet perse nodig is. 

Het grote belang van de voorlichtingsbijeenkomsten is m.i. dan ook tweeërlei: in de eerste plaats natuurlijk voorlichting over hoe de nieuwe bijstandswet feitelijk in elkaar zit. Voor de meeste cliënten verandert de hoogte van de uitkering niet. In de tweede plaats om duidelijk te maken, dat de solidariteit van de maatschappij, dus van mensen die geen uitkering hebben met uitkeringsgerechtigden groter is dan misschien uit de verhalen in de kranten en van politici lijkt. Het is nog steeds wel degelijk mogelijk via belangenor­ganisaties voor je rechten op te komen. Dat kan op politiek niveau, door te lobbyen voor je standpunten, maar je kunt er ook op individu­eel niveau gebruik van maken: als je je ondanks alle emoties probeert weerbaar op te stellen en steun zoekt bij anderen, is er wel degelijk het een en ander mogelijk. Als je niet alleen naar de sociale dienst durft, zijn er in veel buurten solidai­re mensen, die daar spreekuren organiseren, die van alles willen uitzoeken, en die wel met je mee willen naar de sociale dienst.

Ik heb het in dit stukje vooral over de gevoelens van de clienten gehad. Maar hoe zit het met de ambtenaren? Ze worden gekonfronteerd met een steeds grotere werkdruk vanwege de bezuinigingen en de reorganisaties. Op het spreekuur worden ze gekonfronteerd met boze en/of wanhopige uitkeringsgerech­tig­den, waarvoor ze dikwijls niets kunnen doen. Uit de organi­satie van de voorlichtingsbijeenkomsten blijkt, dat men op de rayonkantoren duidelijk niet gewend is, op wat grotere bijeen­komsten in buurten voorlichting te geven. Op een van de bij­eenkomsten draaide de ambtenaar een verhaal af dat een copie kon zijn van de verhalen, die bestuurders bijna iedere dag op de televisie en in de kranten vertellen. De Melkertbanen zijn een godsgeschenk, alles wordt strenger, etc. Op een ander rayonkantoor wilde eerst niemand komen, men vond het een taak van het hoofdkantoor. Na veel heen en weer gebel lukte het toch, de toezegging te krijgen dat er iemand zou komen. De persoon in kwestie belde echter de dag van te voren af. Er kwam niemand van de sociale dienst. Op de bijeenkomst in Osdorp liep het beter, omdat de aanwezige ambtenaar meer begrip toonde voor de positie van de clienten.

Piet van der Lende.

Ik ben op drie bijeenkomsten geweest; in Osdorp, Oost en de staatsliedenbuurt. Wat kwam op die bijeenkomsten naar voren?
1. Een man, die als kleine zelfstandige wou beginnen, maar die nergens steun kreeg. De afdeling zelfstandigen van de sociale dienst doet pas wat, als je een kant en klaar plan inlevert, en de stew helpt bij het opstellen van het plan. Wat was dan het probleem? De man wou overleggen met de afdeling zelfstan­digen, om te weten, waar hij op moest letten.
2. Een oudere vrouw, die in aanmerking kwam voor bijzondere bijstand voor een bril, maar die dit niet wilde aanvragen. Ze kon het niet opbrengen naar de sociale dienst te gaan.
3. Een vrouw, ide over de buitenlanders begon.
4. Een man, die een korting had gekregen wegens onvoldoende solliciteren.
5. Veel onduidelijkheid over de nieuwe bijstandswet. De mensen weten niet, waar ze aan toe zijn. De voorlichting van de sociale dienst in deze is onvoldoende, of bereikt de mensen niet.
6. Ambtenaren reageren heel verschillend op de voorlichtings­bijeenkomsten. De ambtenaren van Oost draaiden het bekende werk werk werk verhaal af; de Melkertbanen is een godsge­schenk, de mensen moeten zoveel mogelijk gestimuleerd worden betaald werk te aanvaarden, dat is het hoofddoel. Alles staat in dit teken. De bijstand is bedoeld als een tijdelijke voor­ziening. De ambtenaar in Osdorp was was soepeler. De ambtenaar van het rayonkantoor in de Staatsliedenbhuurt kwam niet opda­gen, hoewel toegezegd was dat er iemand zou komen.
7. De mensen zoeken naar mogelijkheden, om zelf initiatieven te nemen, maar stuiten op de bureaucratische regels, en op onwillige ambtenaren, die bureaucratische plannen bedenken. Men wil konkreet iets doen op buurtniveau. Met name de aanwe­zige vertegenwoordigers en kaderleden zeiden: wat kunnen wij op buurtniveau nou doen, om de inkomenspositie van de mensen te verbeteren. In dit verband waren er veel vragen over de nieuwe premieregelingen, over bijzondere bijstand en over de onkosten vergoeding voor vrijwilligers. Bood dit misschien perpsectieven?.
8. Dan volgt het verhaal over de redenering van de politici, die alles in het kader van de werk-werk werk ideologie plaat­sen. Controles worden steeds strebger, alleen de mensen die het echt nodig hebben komen voor een uitkering in aanmerking, de armen worden geschift. Er staan berichten in de krant over frauderende bijstandsgerechtigden, over uitbreiding van het aantal sociale rechercheurs, over dat de regering en de andere politici er alles aan doen om de mensen aan het werk te hel­pen, maar dat de werklozen niet willen, en dat daarom strenge sancties nodig zijn om die werklozen over een drempel te helpen. Sommige mensen worden gepusht aan trajectbegeleiding mee te doen, de papierwinkel wordt niet minder, ondanks dat men zegt dat de nieuwe bijstandswet eenvoudiger is. Je bent afhankelijk van de goedwillendheid van de ambtenaar, of je wat krijgt of niet, bijstand wordt een gunst in plaats van een recht. Veel mensen maken geen gebruik van de bijzondere bij­stand, er blijft in die pot veel geld over. De redenering van de bestuurders is dan altijd, dat het schort aan de voorlich­ting. De cliënten weten niet, dat ze er een beroep op kunnen doen. Afgezien van het feit, dat de regels voor bijzondere bijstand bijzonder streng zijn, is het ook zo, dat veel mensen maar liever zo weinig mogelijk met de sociale dienst te maken hebben. De mensen zijn bang en kwaad. 
  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten